Kleine Prinsjes worden groot. Heel groot.
En dat gaat snel. Heel snel.
Hij wil astronaut worden. Of brandweerman. Maar ook een driesterrenkok. En zo groot als papa. Hij is nu al een grote “jommen” (bijna het enige woord dat hij niet juist zegt, maar hij zegt het zo mooi) die flink naar school gaat. Er mogen geen vliegen of dieren komen ’s nachts, daarvoor moeten alle deuren en ramen gesloten worden. Hij wil een robot krijgen van sinterklaas. En soms heeft hij jeuk aan zijn baard (lees: kin :-)). Als zijn broertje hem pijn doet, zegt hij snel “maar het is niet erg, hoor, het doet geen pijn meer” en geeft hij hem een kusje (de omgekeerde wereld). Als hij pipi doet op de grote wc mag Kleinere Prins niet komen kijken. Niet! Hij gaat naar de turnles en leeft zich daar uit met zijn kameraadje. Hij heeft vriendinnetjes waar hij heel lief voor is. Hij ziet altijd de maan, zodra ze tevoorschijn komt. Hij houdt van het boekje “het jongetje op de maan” over een jongetje dat zijn mama een stukje van de maan wil geven. Hij wil mij een stukje van de maan geven maar heeft daarvoor een ladder nodig. Hij eet zijn groentjes en kortjes (meestal) op omdat hij dan zo groot en sterk kan worden als zijn papa.
En dan is er Kleinere Prins. Dat is onze kleine schelm. Een stille deugniet. Hij kan iedereen doen smelten met zijn blauwe ogen. Hij lijkt de onschuld zelve. Tot je even niet kijkt… Stilletjes doet hij wat niet mag. Stilletjes pitst hij zijn grote broer als hij zijn zin niet krijgt. Stilletjes kruipt hij in alle gaatjes en hoekjes waar hij niet hoort te komen. Maar hij is ook heel lief. Hij zegt “mama”, “papa”, “ba” (bal), “ta” (Kinta) en hij smakt met zijn mond als hij wil eten. Hij klimt overal op. Hij valt ook wel overal af. En hij leert niet dat beide met elkaar in verband staan. Als iets niet mag, dan kijkt hij eerst met de grootste puppy-ogen die er zijn (wie kan dan iets weigeren!). Wanneer die niet meer werken, dan heeft hij zijn ik-ben-booooooos gezicht. Zeg nu zelf…